
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft dinsdag geoordeeld dat Turkije meerdere bepalingen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens heeft geschonden in de zaak van Aysel Tuğluk, een prominente Koerdische politica, zo meldde het Stockholm Center for Freedom.
Tuğluk, voormalig vicevoorzitter van de pro-Koerdische Democratische Volkspartij (HDP), de voorloper van de Partij voor Gelijkheid en Democratie (DEM), werd op 29 december 2016 gearresteerd, samen met zeven andere Koerdische oppositiepolitici. Ze werd veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf wegens het leiden van een terroristische organisatie en het opvolgen van bevelen van Abdullah Öcalan, de gevangen leider van de verboden Koerdische Arbeiderspartij (PKK). Verschillende openbare toespraken die ze hield en haar aanwezigheid bij begrafenissen van PKK-strijders werden in de rechtbank als bewijs tegen haar gebruikt. Tuğluk ontkende de beschuldigingen en zei dat ze nooit tot geweld had opgeroepen en altijd naar democratische oplossingen had gezocht voor de problemen waarmee de Koerden kampten.
Bij Tuğluk werd in 2021 dementie vastgesteld en ze werd op 27 oktober 2022 vrijgelaten vanwege symptomen van depressie en een cognitieve stoornis.
Het Hof oordeelde dat Tuğluk’s detentie niet was gebaseerd op een “redelijk vermoeden” dat ze een strafbaar feit had gepleegd.
De rechtbank in Straatsburg oordeelde dat Tuğluk’s detentie niet gebaseerd was op een “redelijk vermoeden” dat ze een strafbaar feit had gepleegd. De rechtbank concludeerde dat Turkije de artikelen 5/1 en 5/3 van het Verdrag, die het recht op vrijheid en veiligheid beschermen, had geschonden.
Vrijheid van meningsuiting
Verwijzend naar Tuğluk’s activiteiten en toespraken tijdens haar ambtsperiode van 2011 tot 2014 als covoorzitter van het Democratisch Samenlevingscongres (DTK), oordeelde de rechtbank dat deze binnen de reikwijdte van de vrijheid van meningsuiting vielen en oordeelde dat Turkije ook artikel 10 van het Verdrag had geschonden. Het merkte op dat de DTK destijds door de regering werd beschouwd als een legitieme gesprekspartner, wat de rechtvaardiging van de regering voor strafrechtelijke vervolging verder ondermijnde.
Mislukte coup geen rechtvaardigen
Het EHRM oordeelde ook dat Turkije artikel 18 had geschonden, dat de toegestane beperkingen van rechten beperkt. Het hof concludeerde dat de detentie van Tuğluk een bijbedoeling had: het onderdrukken van politiek pluralisme en het beperken van het politieke debat. Het hof oordeelde verder dat de noodtoestand die Turkije na een couppoging in juli 2016 had afgekondigd, geen beperkingen op de waarborgen voor gedetineerden kon rechtvaardigen.
De Turkse regering riep na de mislukte coup op 15 juli 2016 de noodtoestand uit, die van kracht bleef tot 19 juli 2018, en voerde een grootschalige zuivering van staatsinstellingen uit onder het voorwendsel van een anti-coupstrijd. Meer dan 130.000 ambtenaren, waaronder 4.156 rechters en officieren van justitie, en meer dan 24.000 leden van de strijdkrachten werden op staande voet ontslagen wegens vermeend lidmaatschap van of banden met “terroristische organisaties” door middel van noodverordeningen die noch aan rechterlijke noch aan parlementaire toetsing onderworpen zijn.
De rechtbank veroordeelde Turkije tot betaling van € 16.000 aan immateriële schadevergoeding en € 1.500 aan juridische kosten aan Tuğluk.