Het gerechtshof in Den Haag heeft in beroep een streep gezet door het eerdere historische uitspraak uit 2021 tegen Shell. Toen vond de rechter in eerste aanleg dat de klimaatverandering een bedreiging vormt voor de mensenrechten. Het beleid van Shell zou leiden tot “onrechtmatige gevaarzetting”: iemand schade berokkenen door een gevaarlijke situatie te veroorzaken.
Shell ging in beroep tegen die uitspraak van 2021, die een belangrijk precedent vormde. Het was de eerste in een klimaatzaak tegen een bedrijf, in plaats van tegen een overheid. Na de eerste utspraak volgden er wereldwijd gelijkaardige klimaatzaken, in Belgieë tegen TotalEnergies.
Het gerechtshof is nu van oordeel dat Shell wel een “zorgvuldigheidsplicht” heeft, maar dat dit geen concrete verplichting inhoudt om de CO2-uitstoot in harde cijfers terug te brengen. Want volgens de rechter biedt de klimaatwetenschap onvoldoende basis om een individueel bedrijf bepaalde reductiedoelstellingen op te leggen. Het is aan de overheid om klimaatbeleid te voeren.
De rechter besliste in 2021 dat Shell zijn CO2-uitstoot tegen eind 2030 moet terugbrengen met netto 45 procent ten opzichte van het niveau van 2019.
Shell ging in augustus 2021 in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechter.
Volgens Shell CEO Sawaen maakten de klimaatdoelstellingen Shell minder aantrekkelijk voor beleggers. “Ook duurzame investeringen moeten financieel houdbaar zijn, en dat waren ze niet altijd. Dat zorgde voor een lage waardering op de beurs”, zei hij in een interview met de Nederlandse krant NRC.
De rechter is ook meegegaan met een andere argument van Shell dat andere bedrijven meer olie- en gasproductie zouden produceren als Shell die zou moeten afbouwen.